Over drielingen, zussen overhoop steken en de provocatio ad
populum
Ik had u vandaag enkel willen vergasten op een vertaling (zie
het vorige blogbericht) maar gezien de juridische actualiteit zal het ook een
vertelling worden. Beschouw het maar als een bijdrage zoals die van Jean-Marie (Francken
is een koorknaap - zie hier). Vanmorgen hielden wij tijdens het ontbijt, zoals steeds, een hoogstaand gesprek
dat heldere inzichten opleverde. Besloten werd dat ik hiervan kond zou doen via
dit onvolprezen medium. De inspiratie is niet allemaal de mijne, de verwoording wel.
De recente heisa rond de al dan niet gescheiden machten
wikkend en wegend, herinnerden wij ons alras een twee duizend jaar oud verhaal,
omdat we er zelf vele jonge knapen en maagdekens mee hebben ingeleid in de geheimen van oude spraakkunst,
oude gedachten en oude manieren. Ooit, toen Rome nog jong was – geen honderd jaar oud – en
door buren alom bedreigd, brak er een conflict uit, uitgerekend met de
moederstad waar haar stichter Romulus vandaan kwam, Alba Longa, vandaag een
pauselijk zomerverblijf een eindje onder Rome in de Albaanse heuvels.
Albanen
en Romeinen stonden met hun legers tegenover mekaar, tot de tanden bewapend en
bereid te vechten tot de laatste man. Mannen mochten zich toen voor de verdediging
van outer en heerd nog eens laten gaan. Gelukkig waren hun leiders, Tullus Hostilius en Mettius
Fufetius – ik hou van die namen, jonge moeders; ideetje? – geen idioten. Een
van beide wees erop dat wanneer ze mekaar in een hardnekkige broederstrijd
zouden verzwakt hebben, er al een derde in de schaduwen gereed stond om hun
beider steden in te palmen, de koning van de Etrusken, die Noord-Italië lustig
aan het veroveren was. Dat moest dus anders opgelost.
Toevallig woonde er zowel in Rome als in Alba een
drieling, in Rome drie zonen van een zekere Horatius, en dus ook Horatius
genoemd, in Alba drie zonen van een Curiatius. Voor de duidelijkheid: dat is dus
hun familienaam, van de voornamen ken ik er maar eentje. Deze twee drielingen
zouden als kampioenen voor hun stad vechten en de winnende drieling zou de
overwinning schenken aan zijn stad. Mooie afspraak, nietwaar, en vooral
economisch omspringend met mannenlevens, iets wat in de geschiedenis eerder
zeldzaam is.
Zo gezegd, zo gedaan. De twee legers zetten zich netjes neer
op een terrein met hellingen, de voorlopers van tribunes, en de drielingen
gingen aan de slag. Voor de Romeinen liep het niet goed. Binnen de kortste
keren lagen twee Horatiërs dood neer. De drie Curiatiërs waren elk gewond, de
ene al zwaarder dan de andere. Enkel Publius Horatius was nog intact. Tegen
drie tegelijk was hij niet opgewassen, dat was duidelijk. Dus zette hij het,
onder luid boegeroep en hoongelach, op een lopen. De drie Curiatiërs volgden,
de ene vanzelfsprekend al rapper dan de andere. En zo geraakten ze verder en
verder uit mekaar. Toen draaide Horatius zich om en velde zonder veel moeite de
Curiatiër die hem het dichtst op de hielen zat. En dan begaf hij zich op een
drafje naar de tweede, die hetzelfde lot onderging, en de derde, die hetzelfde
lot onderging. Wie niet sterk is, moet slim zijn. Dat wisten ze toen ook al, of
alvast toch onze Horatius. Rome had de overwinning binnen en Horatius was de
held van het jaar. Het volk droeg zijn redder juichend de stad in.
En nu wordt het heel triestig – tenminste als u het nog niet
triestig genoeg vindt dat vijf knappe Italianen in de bloei van hun leven dat
leven hadden geofferd voor hun stad. Horatius had namelijk een zus, Horatia.
Horatia was verloofd met een van de Curiatiërs. Verloofd geweest, zo vernam ze
bij de blijde intocht van haar broer. Huilend en woedend verweet ze haar broer
de dood van haar geliefde. Horatius, onwrikbaar opgevoed in een mentaliteit dat
het heil van de gemeenschap boven ieder individueel belang staat, stak zijn zus
ter plekke dood. ‘Zo mag het iedereen vergaan
die weent om een vijand’.
Ontsteltenis alom. Het juichende volk viel stil, ontdaan, als
door de hand van een huiveringwekkende god geslagen. Dit was de grootste misdaad
die een Romein kon plegen: een familielid doden. Hij mocht nog zo’n held zijn, deze
vreselijke daad ging in tegen het natuurrecht. Terzijde gezegd: indertijd
maakte men nog een onderscheid tussen onveranderlijk natuurrecht of goddelijk
recht (goddelijk in de zin van: het menselijke overstijgend) en door mensen
gemaakt en dus veranderbaar recht. Er zijn nu eenmaal zaken waar een mens niets
aan te vertellen heeft: het hebben van een ziel maar ook krachten als DNA (afkomst)
en testosteron, oestrogeen, adrenaline, die bijvoorbeeld maken dat men voor
zichzelf en z’n verwanten opkomt, ... In ieder geval, moord op verwanten, het
schenden van gasten of gastheren, het schenden van doden ... vielen onder
goddelijk recht en daar kon en mocht geen menselijke wet wat aan veranderen.
Horatius had dus een rechtszaak aan zijn broek, euh rokje in
die tijd, en eentje waar – in tegenstelling tot een hoop andere rechtszaken – dus
weinig rek op zat qua interpretatiemogelijkheden. Hij was schuldig en de
rechters veroordeelden hem ter dood. Toen gaf de koning, die nog niet gehoord
had van enige scheiding der machten of die deed of zijn neus bloedde, hem de
raad een beroep te doen op het volk. De zaak was immers ongerijmd genoeg: een volksheld
die zijn leven heeft gewaagd om zijn volk te redden datzelfde leven even later
ontnemen ... Laat het volk, dat zowel gejuicht had om zijn offerbereidheid als
gehuiverd om de meedogenloze behandeling van zijn verliefde zus, maar beslissen.
Zo geschiedde.
Vader Horatius kwam pleiten voor zijn enige resterende kind.
Romeinse processen verliepen altijd zeer emotioneel – Italië, weet u wel – en de
Romeinen waren altijd zo wijs om rekening te houden met beroering onder het
volk. Horatius werd dus vrijgesproken, uit medelijden met de oude vader, die
voor het heil van hun allen al zijn kinderen had verloren. Maar vader Horatius moest
offers brengen aan de goden wier recht geschonden was, en de clan van de Horatiërs
bleef dat nog eeuwen doen. En jonge Horatius zelf moest zijn trotse hoofd
buigen en onder een juk doorgaan, publiek een knieval doen, niet vanzelfsprekend
in een machowereld.
Het verhaal komt van Livius, een bijzonder leesbare
schrijver maar niet noodzakelijk historisch exact, omdat hij schreef over zes
eeuwen voor zijn tijd en met hoofdzakelijk mondelinge traditie als bron. Het
verhaal lijkt enkele zaken te willen duidelijk maken: hoe het belang van de
gemeenschap uiteindelijk zwaarder dient te wegen dan individueel belang; hoe
ook helden door een gebrek aan zelfbeheersing in de fout kunnen gaan; hoe een opvallend element uit de Romeinse jurisdictie
ontstaan was, de provocatio ad populum, de hulp inroepen van het volk. In
Livius tijd bestond die mogelijkheid nog steeds, ook al was het volk in de
meeste rechtszaken vervangen door een jury. Nog wat later, toen Rome een
keizerrijk werd en de basis van gezag in het rijk niet meer het volk maar de
keizer was, kreeg men de kans op een provocatio ad caesarem. In ieder geval,
telkens een instantie die eventuele ongerijmdheden door rechterlijke uitspraken
of bestuurlijke beslissingen kon recht trekken.
Tot slot een vraag: als de Romeinen die niet uitblonken in
democratische gezindheid dat konden, een beroep laten doen op het volk in een
zaak die heel het volk aanbelangde, waarom kunnen wij, grootste democraten uit
de geschiedenis, dat dan niet meer? Of tenminste, waarom zou gemor onder het gepeupel
en zijn verkozen vertegenwoordigers meteen moeten betekenen dat het
onschendbare, onfeilbare recht, deze keer niet van de goden maar van politiek benoemde
en desalniettemin sacrosancte menselijke rechters, geschonden is?
Idem bij de politie, die met veel moeite boeven vangt, die de dag zelf nog vrijgelaten worden door rechters die vinden dat er geen gegronde redenen waren om ze vast te houden. Waarom zouden ze zich nog moe maken? Idem voor geneesheren, die zware verzekeringen moeten aangaan om ingedekt te zijn tegen mogelijke schadeclaims, terwijl de verplegers lijstjes afvinken om toch maar aan te tonen dat ze alle taken hebben uitgevoerd en geen tijd meer vinden voor de patiënten. Idem voor producenten van microgolfovens, want er moest maar eens een idioot zijn kleine of zijn chihuahua in willen drogen of opwarmen en zichzelf zo als slachtoffer gaan voorstellen van een onverantwoordelijk handelende firma.
Met
andere woorden, de juridische wereld legt ons met z’n allen een nooit in de geschiedenis geziene,
energie verslindende en verstikkende hoop vaak wereldvreemde regels op, maar
zou zelf liefst boven alle kritiek en controle verheven blijven. Ik dacht het
niet. En ik doe dus een beroep op het volk dat zich nu al vele jaren de
regulitis moet laten welgevallen die op zuiver juridische leest geschoeid is en daardoor vreemd is aan de eigenlijke gang van zaken in de wereld. Vooral het volk dat de zorg voor anderen tot een roeping heeft gemaakt maar dat door die juridisering verdorie veel plezier in z'n werk moet laten verbrodden. Vivat ad populum provocatio, patrona illa civitatis ac vindex libertatis. Leve het beroep op het volk, beschermster van de gemeenschap en garantie van de vrijheid (naar Cicero, De oratore, 48.198).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten